Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Ezau heb Ik gehaat; [9]en Ik heb [10]zijn bergen gesteld [tot] een verwoesting, en [11]zijn erve voor de draken der woestijn. 9. Dat is, Ik heb zijn land verwoest en woest gelaten, en ulieden heb Ik wederom in uw vaderland en godsdienst hersteld. Verg. Jer.49:8, en Ezech.25:12, enz. 10. Dat is, bergachtig land, waar hij in woonde, genoemd Seir. 11. Dat is, het land hetwelk Ezau en zijne nakomelingen vele jaren als hun erf en eigen land bezeten hebben, zal Ik den draken der woestijn te bewonen geven; zie Jer.49:13, enz.